De positie van een afbeelding in het tekenvenster kan absoluut zijn of relatief ten opzichte van het coördinatenstelsel (zie: Eigenschappen van een afbeelding,
3.1.1).
Kies je voor een relatieve positie, dan kan je drie hoekpunten aanduiden. Dit geeft je zelfs de mogelijkheid om een afbeelding te verschalen, te roteren en zelfs te vervormen.
Teken om te oefenen drie punten A, B en C en onderzoek het effect op de afbeelding.
Plaats A als eerste hoekpunt en B als tweede hoekpunt van de afbeelding. Door de positie van de punten A en B met de opdracht Verplaatsen te wijzigen kan je de invloed op de afbeelding op een eenvoudige wijze nagaan.
Experimenteer verder en plaats nu A als eerste hoekpunt en C als derde hoekpunt.
Tenslotte kan je de drie hoekpunten instellen om te zien hoe bij het verplaatsen van deze punten de afbeelding vervormd wordt.
Je hebt intussen kunnen nagaan hoe je de positie en de afmetingen van de afbeelding kunt wijzigen. Veronderstel nu dat je de afbeelding wilt vasthechten aan een punt A, de breedte van de afbeelding wil instellen op 3 eenheden en de hoogte op 4 eenheden. Ga dan te werk als volgt:
Als je de positie van het punt A wijzigt met de opdracht Verplaatsen, zal je zien dat de afbeelding haar afmetingen behoudt.
Zie commando Hoek (4.3.3).
Je kan een afbeelding op de achtergrond plaatsen (Eigenschappen van de afbeelding, 3.1.1). Een achtergrondafbeelding ligt dan onder de coördinaatassen en kan niet meer met de muis worden geselecteerd.
Om de instellingen van een achtergrondafbeelding te wijzigen, kies je Eigenschappen in het Bewerken menu.
Je kan een afbeelding transparant maken zodat je de objecten en de assen die eronder liggen kan zien. Je kan de transparantie van een afbeelding instellen door een waarde tussen 0% en 100% te kiezen voor de vulling (Eigenschappen van een afbeelding, 3.1.1).